Bij dit keuzevak leer van alles over de geüniformeerde veiligheidszorg. Hieronder vallen Defensie/krijgsmacht, politie, (particuliere) beveiliging, toezicht en veiligheid, brandweer en ambulance dienst.
Werken bij de politie, misschien wel iets voor jou?
Kiezen wat je later wilt worden, is voor veel leerlingen een flinke uitdaging. Want hoe weet je of je een beroep leuk zal vinden? Even proeven en ruiken aan de praktijk kan helpen een bewuste keuze te maken. Docent Paul de Wilde neemt zijn leerlingen mee naar de wereld van de politie.
Een blokuur in de gymzaal van RSG De Borgen in het Groningse Leek was voor de leerlingen van Paul de Wilde even compleet andere koek. Tijdens het keuzevak Geüniformeerde Dienstverlening & Veiligheid (UFDV), kregen ze het fysiek flink voor de kiezen. Te beginnen met een challenge met vijftien oefeningen om de fitheid van de leerlingen te testen. De challenge is onderdeel van het lesprogramma Wat doe je wel/niet als je dit ziet van de politie, waarbij leerlingen inzicht krijgen in het werk van de politie. Paul liet zijn pupillen ook nog een coopertest doen en een fittest, die aspirant-agenten van de Politie-academie ook moeten doen om te kijken of ze geschikt zijn voor de opleiding. ‘Dat was wel even flink puffen voor ze. En vooral de jongens vonden het leuk. Het geeft hen in ieder geval een beetje een idee van hoe belangrijk fitheid is voor een politieagent.’ De vmbo-leerlingen kunnen kiezen voor het vak Geüniformeerde Dienstverlening & Veiligheid als oriëntatie op hun toekomst. ‘Ik was juist bezig dit vak te vernieuwen, toen ik de informatie over het les-programma Wat doe je wel/niet als je dit ziet onder ogen kreeg. De vormgeving en vooral de gebruiksvriendelijkheid, de duidelijkheid en het feit dat het interactief is, vielen positief op. Kortom, het zag er goed uit en leek me heel bruikbaar voor mijn lessen.’
Vooroordelen
Want volgens De Wilde is het vak van politieagent niet het meest populaire onder zijn leerlingen. ‘Dat heeft te maken met vooroordelen: ‘De politie is niet je vriend’ en ‘als je met de politie praat, ben je een verklikker’. Dat hebben ze soms zelf ervaren, of ze zien negatieve filmpjes over politieoptredens op sociale media. Nee, dan kiezen ze eerder voor het leger, de zorg of de techniek.’
Praktijksituaties
Met het lesprogramma Wat doe je wel/niet als je dit ziet kun je dat negatieve beeld laten kantelen, meent Paul. In het lesprogramma worden leerlingen geconfronteerd met situaties uit de praktijk, die jongeren in hun eigen leven ook kunnen ervaren, zoals alcoholgebruik, diefstal, geweld en wapenbezit. Jonge agenten in opleiding vertellen hoe zij met zulke situaties omgaan. Wat zou jij doen als iemand met een mes staat te zwaaien? Zo krijgen ze een beter beeld van het echte politiewerk. ‘Ter aanvulling heb ik ze bij deze praktijksituaties ook fragmenten laten zien uit de documentaireserie Dienders van de NPO. Dat sloot heel erg goed aan bij het lesprogramma. Bij elke praktijksituatie uit het lesprogramma pakte ik er dan een fragment uit de serie bij. En zo zagen leerlingen dat je bijvoorbeeld met geduld en praten ook veel kunt bereiken, in plaats van meteen iemand in de boeien te slaan. En dat agenten niet altijd alleen maar boos zijn. Want dat denken ze vaak, omdat ze van anderen negatieve verhalen horen.’
Positieve verhalen
En gaandeweg kwamen Pauls leerlingen zelf met meer positieve ervaringen met de politie. ‘Zo vertelde een van hen dat hij met anderen ergens zat te chillen en dat daarbij ook alcohol werd gedronken. De agent die hen zag zitten, bleef heel rustig en ging het gesprek met de groep aan. Die stopte de alcohol vervolgens weg en de agent slingerde hen niet op de bon.’
Wat zouden zij doen?
In het lesprogramma zitten ook drie facultatieve opdrachten, waarbij docent en leerlingen kijken naar praktijksituaties. ‘Ze werkten bijvoorbeeld een situatie uit waarbij agenten een melding krijgen over een bepaalde situatie. De agenten gaan erheen en bespreken onderweg alvast hoe ze de situatie zullen aanpakken. De leerlingen bedenken dan: wat zouden zij doen? In het programma zitten ook antwoorden, waarmee de leerlingen hun eigen antwoorden kunnen controleren.’